Het Engels is oorspronkelijk ontstaan uit verschillende dialecten die door Angelsaksische kolonisten in het begin van de 5e eeuw naar Engeland werden overgebracht. De Vikingen hebben met hun Oud-Noorse taal een sterke invloed gehad op de Engelse taal. Toen in 1066 de Normandische verovering van Engeland plaatsvond ontwikkelde het Oudengels zich verder tot Middelengels. In die periode werd er veel gebruik gemaakt van leenwoorden uit de Normandische woordenschat, ook Normandische spellingsregels werden veelvuldig gebruikt. Het hedendaagse Engels ontwikkelde zich juist van de Normandische invloeden af, waarbij meer invloeden werden opgenomen uit het Grieks en Latijn.
Er werden ook leenwoorden uit Indische talen overgenomen.
De Germaanse talen die in Groot-Brittaniƫ werden gesproken zoals de taal van de Angelen, de Saksen en de Juten hebben een groot aandeel in de oorsprong van het Engels. Dit werd sterk beinvloed door het Oudnoords en het Frans. Het grote deel van de grammaticale structuur van het Engels komt van het Germaans, daarnaast zijn er enkele zinsconstructies die aan Romaanse talen ontleend zijn. De woordenschat is voornamelijk ontleend aan het Frans en Latijn (namelijk 60%). Hierdoor wordt het Engels ook wel eens de brugtaal tussen de wereld van de Romaanse en Germaanse talen genoemd.
Periodes:
Het Oudengels werd gesproken vanaf midden 5e eeuw tot midden 12e eeuw. Deze taal staat ook wel bekend als het Angelsaksisch.
Het Middelengels werd gesproken tussen de 12e en de 15e eeuw, waarbij men veel invloeden zag vanuit het Normandisch. Het Normandisch is een Frans dialect
Het Nieuw-Engels is het Engels wat hedendaags wordt gesproken en begon ongeveer midden 16e eeuw.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten